In het kort zijn psychologische assessments gebaseerd op de wetenschappelijke principes van psychometrie, die gericht zijn op het meten van psychologische constructies zoals intelligentie, persoonlijkheid en vaardigheden.
Het meta onderzoek van Schmidt en Hunter (1998) heeft een wetenschappelijke basis gelegd voor het gebruik van het assessment center. Wat daarin opvalt is dat vooral intelligentie (gma), het testen van vakkennis, het gestructureerde interview en integriteitstesten waarde toevoegen aan het selectieproces. Conscientiousness tests - onderdeel van persoonlijkheid - en referentie checks hebben eveneens toegevoegde waarde voor het selectieproces. De simulaties, de kern van veel assessments, komen er bekaaid af met een aanvullende toegevoegde waarde van 4%.
Kritiek op Schmidt en Hunter is dat het hier gaat over een meta-analyse, over veel verschillende functies en organisaties én dat in een specifieke situatie de verhoudingen anders kunnen liggen. Bij een onderzoek onder leerling-verpleegkundigen bleken juist persoonlijkheid en drijfveren voorspellers te zijn en intelligentie juist niet. Bij een commerciële organisatie vonden we een soortgelijk resultaat. Het ging echter om zeer verschillende kenmerken, waardoor die in een meta-analyse nooit als resultaat naar voren kunnen komen.
Wanneer je assessments kan inzetten? De toekomst van assessments met de groei van AI capaciteit? Wanneer het beter is om assessments in te kopen?